Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2525

Datum uitspraak2004-09-16
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200406385/1 en 200406385/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 augustus 2001 heeft de burgemeester van Helmond (hierna: de burgemeester) appellant opgedragen om de exploitatie van de coffeeshop gevestigd in het pand [locatie 1] te Helmond, binnen twee weken na verzending van deze brief te staken en gestaakt te houden.


Uitspraak

200406385/1 en 200406385/2. Datum uitspraak: 16 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 juli 2004 in het geding tussen: appellant en de burgemeester van Helmond. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 augustus 2001 heeft de burgemeester van Helmond (hierna: de burgemeester) appellant opgedragen om de exploitatie van de coffeeshop gevestigd in het pand [locatie 1] te Helmond, binnen twee weken na verzending van deze brief te staken en gestaakt te houden. Bij besluit van 15 juli 2003 heeft de burgemeester het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard vanwege de traagheid in de besluitvorming en na toetsing aan de geldende regelgeving het besluit van 7 augustus 2001, inhoudende de sluiting van de coffeeshop, gehandhaafd. Bij uitspraak van 13 juli 2004, verzonden op 19 juli 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 31 augustus 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.A.H.M. van Hout en mr. drs. E.J.J. de Vries, ambtenaren bij de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet kan de burgemeester bestuursdwang toepassen, indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in artikel 2 of 3 van die wet wordt verkocht, afgeleverd, of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. 2.3.    Niet in geschil is dat appellant in het pand op voormeld adres softdrugs heeft verhandeld. Evenmin is in geschil dat appellant niet beschikte over de benodigde vergunningen om ter plaatse een coffeeshop te exploiteren. Anders dan appellant heeft betoogd is geen sprake geweest van een gedoogde situatie. 2.4.    Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester bevoegd was toepassing te geven aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. 2.5.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.6.    Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat zich een situatie voordoet als hiervoor bedoeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van de aanschrijving een maximumstelsel ten aanzien van coffeeshops gold waarbij slechts één coffeeshop in Helmond was toegestaan en op basis van dit beleid reeds vergunning was verstrekt voor de exploitatie van een coffeeshop gelegen aan de [locatie 2].    Ook het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank terecht verworpen. Vast staat dat appellant, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen aanvraag heeft ingediend voor verlening van een exploitatievergunning in het kader van de door de burgemeester voorgenomen verruiming van het maximaal aantal coffeeshops. Bovendien moet worden vastgesteld dat appellant in het kader van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel verwijst naar zijn voornemen tot vestiging van een coffeeshop op een andere dan de in geding zijnde locatie, te weten de locatie [locatie 3], een locatie overigens waar volgens de voorschriften van het bestemmingsplan geen horecabestemming is toegestaan. 2.7.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft besloten tot handhavend optreden. 2.8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Hoovers-Backaert Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2004 367